Home   Blijf op de hoogte via onze blog     “Sluit armoede niet op in scholen”

26 november 2018

“Sluit armoede niet op in scholen”

resource-not-found

Uitgeverij Plantyn

Sluit armoede niet op in scholen

Armoede is een moeilijk beestje. ‘Onhandelbaar’, volgens sommigen. ‘Kwetsbaar’, zeggen anderen. Zeker is: het verschijnt in vele gedaanten. En je krijgt het niet in een-twee-drie getemd. Hoe ga je als school de strijd aan met (kinder)armoede? En welke rol neem je op als leerkracht? Aanhalen, of toch terugbijten? 

ARMOEDE, WAT IS DAT PRECIES? 

Over de betekenis van armoede kan de academische wereld een boompje opzetten. De definities gaan van eng tot zeer breed. De ene keer is het gebrek aan financiële middelen het uitgangspunt. Een andere keer ligt de klemtoon op de ‘binnenkant’ van armoede, de persoonlijke ervaring van mensen in armoede. “Binnen onze onderzoeksgroep zien we armoede als een multidimensionaal probleem”, legt Didier Reynaert uit. “Armoede heeft een weerslag op zoveel levensdomeinen. Het is een optelsom. Of eerder, een aftelsom. Wie moeite heeft om zijn energiefactuur te betalen, ziet ook de schoolrekening niet graag komen, stelt een bezoek aan de tandarts uit en schrijft zijn kind niet in voor het voetbal.”  

De context van armoede is enorm genuanceerd. “Dat betekent ook dat je armoede niet kan bestrijden vanop één enkel terrein. Een sociale huisvestingsmaatschappij zal armoede niet oplossen. Een tewerkstellingsdienst evenmin. Spijtig genoeg kan je armoede ook niet oplossen binnen de schoolmuren. Maar kansen geven, dat kan wel. Armoede is geen normale situatie. Dat mogen we op geen enkel moment aanvaarden.” 

Een negatieve tendens 

Ook over de cijfers rond kinderarmoede is al behoorlijk (politiek) gepingpongd. De criteria verschillen. Maar belangrijker is de tendens. Volgens de kansarmoede-index van Kind en Gezin groeide 12% van de Vlaamse kinderen in 2015 op in kansarmoede. In 2004 lag dat percentage nog op 6,4%. “In tien jaar tijd is het aantal kinderen in kansarmoede dus bijna verdubbeld. Je kan niet anders dan vaststellen dat we veel moeite doen, maar dat we armoede moeilijk onder controle krijgen”, concludeert Didier Reynaert. 

ARME KINDEREN, ARME OUDERS 

De laatste jaren hebben politiek en sociale dienstverlening hard ingezet op het thema kinderarmoede. Klassieke kinddomeinen als opvoedingsondersteuning, opvang en educatie kregen veel aandacht. De teneur: laten we starten bij de kinderen, want daar ligt onze toekomst. 

“Een ‘rijke’ kindertijd in de zin van ‘rijk aan kansen’, is de beste garantie voor een succesvolle ontwikkeling”, stemt Didier Reynaert in. “Alleen, hoe kan je de armoede van kinderen loskoppelen van die van hun ouders? Kinderen die in armoede leven, hebben ook ouders die arm zijn. Daar mag je niet blind voor zijn.”  

De risico’s van het schuldmodel  

Mogen (en moeten) kinderen dan geen extra aandacht krijgen? “Absoluut, het is zo’n kwetsbare groep. Alleen moeten we proberen los te komen van de schuldvraag. Want die verhindert dat we het probleem ten gronde aanpakken. Kinderen hebben geen schuld aan hun armoede. Daarom zijn we met z’n allen bereid om in kinderen te investeren. Dat is mooi. Maar voor ouders ligt dat anders. Zij worden wel vaak als de schuldigen gezien voor de armoedesituatie van hun kinderen.” 

Dat kinderarmoede het gevolg is van de foute beslissingen van hun ouders, vindt Didier Reynaert een gevaarlijke misvatting. “Armoedesituaties zijn vaak zwaar beladen. ‘Verantwoordelijkheid’ krijgt altijd vorm in een context. Bijvoorbeeld van conflicten, van verstoorde relaties. Armoede is geen probleem van kinderen alleen.” 

Of de term ‘kinderarmoede’ dan een gekleurd beeld geeft? “We zijn er toch best voorzichtig mee”, stelt Didier Reynaert. “Beter zou het zijn te spreken over ‘gezinsarmoede’. Zo zet je de relaties van een kind centraal.”   

EFFECTEN VAN ARMOEDE OP SCHOOL 

Armoede maakt dat kinderen minder kansen krijgen in alle aspecten van het leven. Dus ook in onderwijs. Wrange vaststelling: kinderen die opgroeien in armoede komen veel vaker dan andere kinderen terecht in het buitengewoon onderwijs. “En dat is wel degelijk problematisch”, zegt Didier Reynaert. “Voor kinderen die omwille van hun armoedesituatie belanden in het buitengewoon of beroepsonderwijs wordt opklimmen op de sociale ladder veel moeilijker. Ze hebben wel de leercapaciteiten, maar raken niet vooruit. Dat is traumatisch. Vriendenkringen breken niet open. De toekomst valt bijna te voorspellen.” 

Ook hier priemt de vinger vaak naar de ouders. Ouders van kansarme kinderen tonen niet de betrokkenheid die van hen verwacht wordt. Al interpreteren we dat vaak onterecht als een kwestie van niet willen, duidt Didier Reynaert. “Naar een oudercontact komen, in een ouderraad zitten, het vraagt allemaal een engagement dat kansarme ouders moeilijk kunnen nakomen. Zelfs al willen ze het graag. Omdat hun thuissituatie hen ervan weerhoudt. Of omwille van schaamte.”  

En dan zijn er nog de psychosociale gevolgen van armoede. “Kansarme kinderen zien wat andere kinderen allemaal wél kunnen, en zij niet. Geen verjaardagsfeestjes, geen vakantieverhalen, geen hippe merken. En een meedogenloos, maar waar cliché: kinderen kunnen hard zijn voor elkaar.” 

 



WAT KUNNEN SCHOLEN EN DIRECTIES DOEN 

  1. Werk een aanbod uit naar ouders  

 Een warme vertrouwensrelatie tussen school en ouders is een enorme ondersteuning voor een kind. Zorg voor een degelijk onthaal van ouders. Hanteer een toegankelijke taal. Maak ouders duidelijk bij wie ze terecht kunnen als ze met vragen zitten. Investeer bewust in dit contact. (Het loont.)  

2. Verlaag de financiële drempel zoveel mogelijk 

Vandaag werken kleuter- en lager onderwijs al met een maximumfactuur. Ook secundaire scholen zouden dit moeten kunnen. Heel wat scholen werken daarnaast met een ‘solidariteitskas’, die ze spijzen met allerhande activiteiten. Op die manier kunnen ook kansarme kinderen mee op uitstap.  

3. Implementeer de idee van brede school 

Maak als school zoveel mogelijk verbinding met andere domeinen. Werk samen met de bibliotheek, maak afspraken met de sportclub, betrek sociale organisaties in de buurt. Maak gebruik van de rijke leeromgeving die ook buiten de school bestaat. En nee, als school kan je niet altijd en overal de trekker zijn. Wel een schakel, en soms is dat genoeg.  

4. Werk met brugfiguren 

 Brugfiguren zijn mensen die brug maken tussen scholen en thuiscontext. Dat kunnen leerkrachten zijn die hiervoor (deels) zijn vrijgesteld, maar ook professionele hulpverleners. Een mooi voorbeeld is de stad Gent. Die maakte hiervoor budget vrij. En het wérkt. Brugfiguren komen met oplossingen die je pas kan voorstellen als je de thuissituatie kent. Ze kunnen ouders ook doorverwijzen naar de gepaste hulpverlening.  

5. Leid leerkrachten op 

 Een kind in armoede kent geen Morse. Het zendt geen SOS uit. Leerkrachten weten soms niet hoe ze bepaalde signalen moeten interpreteren. En wat ze ermee aan moeten. Bied leerkrachten kwalitatieve vorming aan rond kansarmoede.